90DOCTYPE HTML PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01//EN" "http://www.w3.org/TR/html4/strict.dtd">
GROOTMEESTER VAN DE NEOGOTISCHE GLASSCHILDERKUNST
Gustave Ladon werd geboren te Gent op 15 maart 1863 als jongste zoon van een kroostrijk weversgezin. Vanaf 1875 tot 1888 volgde hij avondlessen aan de toen nog jonge Sint-Lucasschool te Gent. Ondertussen werd hij vanaf 1875 opgeleid van leerling tot grootmeester-glazenier in het Gentse atelier voor glasschilderkunst van baron Jean-Baptiste Béthune en Arthur Verhaegen. Jean-Baptiste Béthune (1821-1894), architect van onder meer de begijnhofkerk van Sint-Amandsberg en van de abdij van Maredsous, was een van de grote promotoren van de neogotiek in België en een hevig aanhanger van het ultramontaans behoudsgezind katholicisme. Arthur Verhaegen (1847-1917) speelde een grote rol in de uitbouw van de katholieke partij en de christelijke vakbonden. Gustave Ladon kwam reeds jong in contact met belangrijke architecten via de relaties van zijn werkgevers en werd spoedig gewaardeerd voor zijn grote vakbekwaamheid. Vanaf 1890 bouwde hij te Gent een zelfstandig atelier uit, eerst in de Hoogstraat en later aan de Begijnengracht (1895). Gustave Ladon bleef hoofdzakelijk de ont- werptekenaar en koos de kleurschakeringen. Zijn neef Achiel Ladon tekende vanaf 1900 de ontwerpen uit op ware grootte en drukte daardoor zijn stempel op het werk. De verdere activiteiten, zoals het snijden, beschilderen, branden en lood- zetten van het glas, gebeurden door gespecialiseerde ambachtslieden. Tot aan de eerste wereldoorlog, in de grote nabloei van de neogotiek, bleef het atelier Ladon het onbetwiste boegbeeld van de Belgische glasschilderkunst. Voor ongeveer 250 kerken (waaronder de Sint-Baafskathedraal te Gent) en kapellen (waaronder deze van de Zusters van Liefde te Gent) werden honderden glasramen gemaakt. Daarnaast werd ook aan restauratie gedaan van oude of door de oorlog beschadigde glasramen.
Vervaet Bert, De neogotisch glasramen door Gustave Ladon in de kerk van Zaffelare, De Oost-Oudburg Jaarboek XXXIV, 222-246 1997
©